Het onderscheid tussen seculier en religieus is echt niet vol te houden

In mijn boek Religie Herzien analyseer ik zeven basisideeën over religie, zoals het idee dat religie zich in de eerste plaats op geloof baseert, dat religie per definitie op gespannen voet staat met wetenschap en dat religie de grootste oorzaak van geweld in de wereld is. Ik laat zien dat zulke veronderstellingen niet op evidente feiten gebaseerd zijn en wel op mythen.

In het boek concludeer ik eveneens dat er uiteindelijk geen onderscheid bestaat tussen het religieuze en het seculiere. Seculiere wereldbeelden definiëren zich immers in een contrast: ze zouden ‘seculier’ zijn omdat ze, in tegenstelling tot religie, niet vanuit irrationele geloofsovertuigingen vertrekken maar wel vanuit een meer wetenschappelijke kijk op de wereld, waardoor ze de wereld meer vooruitgang en vrede brengen. Maar dat contrast blijkt in realiteit niet houdbaar. Wie de feiten eerlijk onder ogen ziet, merkt dat het seculiere helemaal niet vrij is van ‘de zonden van het religieuze’. En omgekeerd blijkt religie er zeker niet volledig door bepaald te worden.

De vele feiten en argumenten die deze these ondersteunen, kan ik in een kort opiniestuk als dit niet allemaal herhalen. Maar dat de feiten die ik in mijn boek aandraag solide zijn en dat mijn argumentatie coherent is, blijkt uit verschillende recensies. Op dat vlak las ik tot nog toe enkel positieve commentaren. Niettemin houden sommige recensenten toch vast aan het gangbare wij-zij-denken van seculier versus religieus en stellen ze bepaalde mythen alsnog voor als evidente realiteit. Maar onbewust bewijzen deze recensies juist dat we het onderscheid tussen seculier en religieus echt niet kunnen volhouden.

Dogma’s en hiërarchie
Een eerste voorbeeld is een recensie in het Katholiek Nieuwsblad door Anton de Wit, een journalist die ik sterk apprecieer omwille van zijn degelijke kennis over de thematiek. Volgens De Wit laat ik overtuigend zien dat iedere poging om religie eenduidig te definiëren mank loopt en dat de grenzen tussen religieus en seculier zeer poreus zijn. Maar hij voegt daar wel het volgende aan toe: “Slaats wil graag aantonen dat het ook een mythe is dat religies dogmatisch en hiërarchisch zijn, maar hier gaat zijn betoog mank. Natuurlijk is het waar dat godsdienst niet louter een systeem van dogma’s in een hiërarchische structuur is, maar we kunnen de realiteit ervan niet achteloos terzijde schuiven.” Wanneer ik religies uiteindelijk nogal fluïde definieer als ‘existentiële talen’, vindt De Wit dat bijgevolg tekortschieten. Want volgens hem is dat niet de religie “waarvoor de één bereid is te sterven, en waarvan de ander juist vanwege die bereidheid nerveus wordt.”

Ik schuif deze kwestie niet ‘achteloos terzijde’. In mijn boek schrijf ik immers letterlijk: “Natuurlijk spelen (al dan niet zinnige) geloofsovertuigingen dikwijls een sterke rol en uiteraard kunnen (al dan niet problematische) religieuze gewoonten soms een stevige impact hebben op het leven van mensen.” En op een andere plek staat het volgende: “Ik wil zeker niet insinueren dat er geen hiërarchische religieuze instellingen bestaan. Die zijn er namelijk in overvloed.”

Wel probeer ik te verduidelijken dat strikte geloofsovertuigingen niet altijd een even grote rol spelen en dat de uitbouw van religies niet strikt beteugeld wordt door hiërarchische instituten. En bovenal: zelfs al is er vaak sprake van dogmatisch denken en hiërarchie, dan nog is dat helemaal niet typisch voor religie. Dat zijn kenmerken van allerhande menselijke groepsverbanden. Om maar één voorbeeld te geven: nationalisme kan soms uitermate dogmatisch zijn (denk aan excessen zoals fascisme en nazisme) en de meeste natiestaten zijn sterk hiërarchisch georganiseerd. Een opdeling tussen religieus en seculier maakt ons op dit vlak dus niets wijzer. Want laten we wel wezen, in de afgelopen eeuw was het nationalisme van sommige natiestaten overduidelijk iets “waarvoor de één bereid is te sterven, en waarvan de ander juist vanwege die bereidheid nerveus wordt.”

Trouwens, precies daarom is een fluïde definitie als ‘existentiële taal’ wel degelijk op zijn plaats voor religie. Want juist door haar symbolische geladenheid, kan zo’n taal soms heel opruiend zijn. En dat geldt dan voor elke vorm van ‘existentiële taal’, of het nu de geijkte religieuze tradities zijn of collectieve begeesteringen zoals nationalisme.

Geweld en machtsverhoudingen
Een tweede voorbeeld sluit hier nauw bij aan. Het komt uit een recensie van Bert Altena hier op Nieuw Wij. Altena is dominee en kan evenmin gebrek aan kennis over het onderwerp verweten worden. Hij schrijft het volgende: “Het thema ‘macht – religie’ wordt verder niet door Slaats uitgewerkt, waardoor de vele vormen van religieuze dwang en misbruik in naam van religie onderbelicht blijft. Dat valt buiten het bestek van zijn boek, maar had hier toch niet misstaan, gezien de velen die lijden en geleden hebben onder religieus machtsmisbruik.”

Niettemin kun je in mijn boek zinnen lezen zoals: “Het is onmogelijk om te negeren dat religie in de loop der geschiedenis mee aan de basis lag van heel wat bloedvergieten.” Meer nog, het woord macht komt zo’n vijftig keer voor in mijn boek. Dat is bijna één keer per vijf bladzijden. Ik zocht het even op, want toen ik de recensie las, was ik verbaasd dat het thema volgens Altena ‘onderbelicht’ bleef. In mijn ogen vormt het immers een expliciete rode draad.

Alleen bespreek ik het concept ‘machtsverhoudingen’ niet op de gangbare manier. Ik ben bijvoorbeeld niet geneigd om talloze vormen van geweld gemakshalve toe te schrijven aan ‘misbruik van religie’. Wat mij betreft, hoort zo’n omschrijving opnieuw thuis binnen het heersende wij-zij-kader van seculier versus religieus. Binnen dat kader wordt geweld als een uniek aspect van religie gezien, waardoor je bijna geen gesprek over religie kan voeren zonder dat je uitgebreid op dat geweld ingaat en er een overduidelijke ‘mea culpa’ voor slaat. De machtsverhouding die ik in mijn boek bevraag, is dan ook deze: hoe komt het dat religieuzen zich telkens opnieuw moeten verantwoorden voor het geweld in hun tradities, terwijl mensen die seculiere ideologieën aanhangen daar veel minder op aangesproken worden? Hoe komt het dat men religies op dat vlak zo uitzonderlijk blijft vinden?

Uiteraard moeten thema’s als macht en geweld blijvend geanalyseerd worden. Maar laat ons dan consequent zijn en de algemene kenmerken en uitwerkingen van machtsverhoudingen onderzoeken, en niet doen alsof het een verklaring biedt wanneer we stellen ‘dat religies misbruikt worden’. Wanneer nationalistische democratieën een ander land platbombarderen – zoals in de laatste decennia meermaals is gebeurd – dan maken we er ons ook niet vanaf met de boutade dat ‘nationalisme’ of ‘democratie’ misbruikt werden.

Een opdeling tussen religieus en seculier maakt ons dus evenmin veel wijzer wanneer we het thema geweld bespreken.

Eén groot wij
Een laatste voorbeeld komt uit De Nieuwe Koers. Volgens journalist Tjerk de Reus maak ik goed duidelijk dat de praktijk van religie er vaak heel anders uitziet dan de mythen ons doen geloven. “Maar biedt hij daarmee een ‘herziening’ van religie?” vraagt De Reus zich af, en besluit vervolgens: “Neen, hij laat je alleen anders kijken naar religie en naar seculiere claims. Dit heeft echter als negatief bijeffect dat het eigene van religie vervaagt. Want als het wij-zij-denken niet terecht is, zijn we toch één groot wij?”

Waarom het een negatief bijeffect zou zijn dat het eigene van religie vervaagt, is me een raadsel. Meer nog, dat was zeker niet iets wat ik over het hoofd zag, maar wel het expliciete punt van het boek: we zijn inderdaad één groot wij. Maar hoewel ik de basisconstructie van het wij-zij-denken volgens De Reus op een degelijke manier ondergraaf, toch vindt hij blijkbaar niet dat we moeten doordenken op de logische conclusie daarvan. Want zonder daar verder een argument voor aan te dragen, is het duidelijk: dat het allemaal hetzelfde is, dat kan gewoon niet.

De feiten blijven echter wat ze zijn. Hoe eigenaardig het ook in de oren klinkt, je kunt het religieuze niet afzonderen van het seculiere. En zeker niet op basis van dogmatiek, hiërarchie of geweld. In dat bedje zijn alle mens- en wereldbeelden ziek. Weliswaar met ups en downs door de geschiedenis heen, maar hoe religieus of seculier ze zijn, maakt op dat punt weinig uit.

De gangbare kijk op deze thema’s suggereert echter dat ‘seculiere’ mens- en wereldbeelden een aparte categorie zijn. Het lijkt wel alsof ze vanuit een soort objectieve hoogte de vele religies gadeslaan. Maar wie dat idee aan de werkelijkheid toetst, ziet dat het niet vol te houden is. ‘Seculiere’ mens- en wereldbeelden zijn helemaal geen neutrale scheidsrechters die het speelveld bepalen waarbinnen religies zich mogen bewegen. Ze zijn evengoed spelers op het veld dat religie heet.